plat

plat¹{{/term}}

〈het〉

1 [taal] dialect ⇒ 〈vulgair taalgebruik〉 coarse language

2 [plat dak] terrace (roof) ⇒ sun roof

3 [plateau, vlak land] 〈onderzees〉 shelf; 〈algemeen〉 plateau

♦voorbeelden:

3   het continentaal plat • the continental shelf

————————

plat²{{/term}}

I 〈bijvoeglijk naamwoord〉

1 [zich in de breedte uitstrekkend] flat

2 [ondiep] flat

3 [niet hoog] flat

4 [niet rond] flat

5 [horizontaal] flat

6 [stil door staking] closed/shut down

♦voorbeelden:

1   een plat dak • a flat roof; 〈terras〉 a terrace (roof), a sun roof

     met de platte hand • with the flat of one's hand

3   schoenen met een platte hak • flat-heeled shoes

4   een platte knoop • a reef knot

5   de zaal plat krijgen • 〈met betrekking tot lachen〉 bring the house down

     〈informeel〉 plat op zijn bek gaan • fall flat on one's face

     〈figuurlijk〉 iemand plat krijgen • talk someone round/into something

     plat worden • flatten (out)

6   de haven gaat morgen plat • tomorrow the port will be shut down

II 〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [dialectisch] broad

2 [vulgair] coarse

3 [laag-bij-de-gronds] crude

♦voorbeelden:

1   plat praten • speak/talk broad (dialect)

2   platte taal • coarse/crude language

     plat uitgedrukt • to put it crudely/coarsely